5
Rozenkruis en Gnosis
​
Een geopend hart
Het hart wordt van oudsher ‘het heiligdom van de liefde’ genoemd. Daarmee wordt bedoeld een hart dat toebereid is voor een levenskracht, een levensmogelijkheid, die met recht de naam liefde kan dragen. Alles wat zich in de dialectische natuur ónder deze hoge norm van liefde bevindt, is een toestand van begeerte, van ik-centraliteit.
​
De liefde die hier bedoeld wordt, de liefde die deze naam waardig is, is in het wezen van de dialectische natuurniet te vinden. Zij is van een hogere orde, zij behoort tot het ware leven, tot het nieuwe leven, zij is geest, zij is God. Daarom zegt Pymander in het Corpus Hermeticum:
Richt nu het hart op het licht en ken het.
​
(J. van Rijckenborgh, De Egyptische Oergnosis, deel I, 3e dr., hfst. V, blz. 49)
Ons hart is niet meer een heiligdom van de liefde te noemen. Als ons hart zich richt op het gewone, aardgebonden leven, dan blijven we leven in deze wereld van tegenstellingen, in de dialectiek met zijn kenmerken van groei, bloei en verval.
​
Als we gaan zoeken naar iets wat daar bovenuit stijgt en blijvende waarde heeft, dan kan het hart gaan veranderenvan een hart gebonden aan de dialectiek, in een hart dat geopend is voor de gnosis. Ons hart kan dan gereinigdworden, stil worden, en zal zich harmonisch openen voor de lichtstraling. Door die ontvankelijkheid van het hart ontstaat een nieuwe bezieling.
​
De natuurziel
De ziel is de vitale bron van ons leven, een levengevende energie. Is onze gerichtheid dialectisch georiënteerd, dan spreken we van een natuurziel. De natuurziel bestaat uit astrale en etherische krachten, die ons energie en leven geven.
Onze bezieling werkt door in het bloed, het hormoonstelsel, het zenuwstelsel, het ruggenmergstelsel (ook wel slangenvuur genoemd), in het bewustzijn en ook in het onbewuste. Het bezielde leven openbaart zich in onsdenken, voelen, willen en handelen. Onze reacties op uiterlijke invloeden worden bepaald door onze eigen aard, door onze behoeften en wat we als ons levensdoel zien.
​
De nieuwe ziel
Goethe schrijft in zijn Faust:
Twee zielen, ach, wonen in mijn borst, de ene wil zich van de ander scheiden.
Goethe geeft precies het probleem weer, de tweevoudigheid. Er zijn twee zielen, die wonen in mijn borst. De ene ziel, die van de aarde is, kennen we min of meer. De tweede ziel is de nieuwe ziel, die tot de goddelijke wereld behoort. Als het gaat om de bezieling vanuit het goddelijke levensveld, spreken we van de nieuwe ziel. Deze ziel kan zichgaan ontwikkelen uit de geestkern in het hart. Zij wacht op het moment dat de persoonlijkheid bereid is om haargroei mogelijk te maken.
​
De basis voor die nieuwe bezieling is de roep die doorklinkt in het stil geworden hart. Deze bezieling vormt op haarbeurt het uitgangspunt voor het herstel van de verbroken binding van de microkosmos met de goddelijke wereld. De nieuwe ziel is het intermediair, de verbindende schakel tussen het lichaam, de persoonlijkheid, en het eeuwigheidswezen.
De rozenknop in ons hart
Als een beloftevol begin ligt de rozenknop in ons hart: in het kleine ligt het grote verborgen. Als het koninkrijk Gods binnen in ons. Zo ligt in het hart de sleutel verborgen voor het oplossen van het mysterie mens. Het is daar waar elk leven begint en eindigt, maar ook waar het eindige leven overwonnen kan worden in een geheel nieuw leven.
Ieder zoeken naar verlossing, naar verlichting, moet daarom in het hart beginnen. Nog niet wetend waar het ons zal brengen, kunnen wij slechts vertrouwen. Vertrouwen dat onze onwetendheid in weten zal veranderen. Dat is het doel van alle gnosis, de mensheid te leiden uit de duisternis tot in het licht.
​
Als een punt in het midden van een cirkel. Plotseling zie ik het, daar in het midden van mijn kleine wereld schittert een licht. In het midden, in mijn hart. Het hart waarin de liefde woont. Waar anders kan het zijn dat de twee werelden die ik in mij weet, elkaar ontmoeten? De liefde die alles te boven gaat, alles omvat, alles verdraagt.
Is liefde niet het hoogste en schoonste waartoe een mens in staat is? Alleen het hart kan ontbranden in een verlangen dat uitgaat naar iets, of iemand anders, zo vurig dat het er zelf in ondergaat. En dat is precies waar het om gaat. Eindelijk heb ik het begrepen, er is maar één oplossing: God is liefde. Als een vast punt in het midden van alles is daar de goddelijke liefde.